Nestgeur: 1951 – 1962
Hoofdstuk 1
In het verzuilde Nederland van de jaren 50-60 van de vorige eeuw groeide ik op in de “ongelovige” zuil. Daar kwam je weinig gelovigen tegen. Vanaf die plek leek het alsof heel Nederland ongelovig was, terwijl de statistieken toch anders uitwezen.
Als iemand vroeg: “Ben je katholiek of protestant”, had ik als kind leren zeggen: “Wij zijn niks”. “Niks” bleek later humanisme te heten. Ik nam als vanzelfsprekend “niks” over van mijn ouders.
Ondanks dit milieu kende ik toch ook wel wat gelovigen. Het verschil met ons leek te zitten in een paar extra gewoonten: naar de kerk gaan en bidden. Het woordje “God” had voor mij een neutrale klank, niet positief, niet negatief. Families die “niet-niks” waren, waren óf van het ene óf van het andere geloof. Mijn kinderlijke conclusie was dat, als je in een bepaald nest geboren was, je automatisch tot een bepaald geloof behoorde. Net zoals je automatisch een bepaalde naam meekreeg. Het was je lot.
Logischerwijs kwam ik terecht op een openbare lagere school (basisschool). In de twee hoogste klassen kon je, als je ouders daarmee instemden, godsdienstles krijgen. Zelfs in twee smaken: hervormd of gereformeerd. De hele klas ging er heen, behalve twee joodse meisjes en ik. Wij moesten sommen maken, terwijl de rest luisterde naar de dominee. “Hij kon mooi vertellen”, zeiden ze. Ik heb mijn ouders de oren van het hoofd gezeurd om het jaar daarop ook naar catechisatie te mogen, want ik hield niet van rekenen. Dat mocht, maar ik kreeg wel een waarschuwing mee: “ALLES wat dominee zegt is gelogen!” Als elfjarige heb je het volste vertrouwen in je ouders en dus neem je zo’n opmerking serieus. Dat maakte me bang voor deze, toch zo zachtaardige, man.
Typerend voor die periode was het volgende voorval. We zaten als gezin aan tafel. Op straat liepen kinderen voorbij met Palmpasen-takken. Zoiets had ik nog nooit gezien. Het leek me prachtig om ook met zo’n versierd stokje te lopen. Op mijn vraag wat dat voor optocht was, kwam als antwoord: “Dat is alleen voor christelijke kinderen”.